Legende Kees de Aap

Waarom men IJsselsteiners ook wel Apeluiers noemt

Het verhaal speelt zich af rond het jaar 1300 en werd door minstrelen en dichters ’s avonds of op feesten verteld.

Kees, een oude knecht aan het hof van de heer Van Rijpickerwaard, bezat een aapje dat dezelfde naam had meegekregen als zijn meester. Omdat het diertje met kunstjes iedereen vermaakte, was Kees aan het hof zeer geliefd. Toen de aap dan ook ziek werd en overleed, heerste er droefheid op Rijpickerwaard. Terwijl de aap door de knecht en de slotheer in de hoek van de tuin werd begraven, vertelde een andere knecht, die zijn verdriet verdronk, dat Kees was overleden. De droeve tijding ging van mond tot mond en bereikte spoedig de schout. In de veronderstelling dat het Kees de knecht betrof, gaf de schout opdracht de rouwklok te luiden. Juist bezig de laatste schep op het graf te gooien, hoorden de slotheer en de knecht het klokgelui. Welke rampspoed stond hen te wachten?

Was er brand, waren de IJsseldijken doorgebroken, de Noormannen in zicht? Niets van dit alles. De oude knecht werd naar IJsselstein gezonden om uit te zoeken wat de reden van het luiden was.

Toen Kees met betraande ogen, vanwege het verlies van zijn vriend, bij de stadsklokkentoren aankwam, meenden de schout en de klokkenluiders een spookverschijning waar te nemen. Zij begonnen Kees te betasten en merkten aldus dat hij waarlijk van vlees en bloed was. De schout, die zich geen raad wist, vroeg aan Kees hoe het bestond dat men bezig was voor hem de doodsklok te luiden, waar hij in levende lijve bij stond. Hierop barstte Kees in lachen uit, ondanks zijn verdriet over het gemis van zijn vriend, want wat hier geschiedde vond hij een geweldige grap.

“Maar heer schout, u dient zich voortaan betere in te laten lichten. Niet ik, maar onze aap Kees is hedennacht overleden. U bent nu de eerste stad die beesten alle eerbied bewijst. Had u beter opgepast, u zou niet voor aap hebben geluid.” En lachend keerde Kees de knecht naar Rijpickerwaard terug.

De mensen in IJsselstein waren woedend, omdat zij meenden voor gek te zijn gehouden. Met de schout aan het hoofd trokken zij gewapend met speer en zwaard op naar het slot. Daar had Kees al in geuren en kleuren verteld wat hij in de stad had meegemaakt. Hoewel de slotheer het een vermakelijk verhaal vond, begreep hij, de IJsselsteiners kennende, dat hier wel eens moeilijkheden van konden komen en gaf bevel de brug op te halen. Daar was hij juist op tijd mee, want nog voor de brug geheel omhoog was, kon men de woedende schare aan zien komen.

Maar toen deze aan de rand van de slotgracht kwam, zonk hen de moed in de schoenen. Wat moesten zij met een paar zwaarden en speren tegen zo een groot slot beginnen?

De slager stelde voor Rijpickerwaard in brand te steken.

Daar wilde de schout echter niets over horen, het leek hem beter de slotheer uitlevering te vragen van Kees, die de gehele stad te schande had gezet. Hij liet de trompet blazen, waarop de heer van Rijpickerwaard met al zijn bedienden, tot de tanden bewapend op de kantelen verschenen. Daar schrokken de schamel bewapende IJsselsteiners wel van, hun laatste beetje overmoed ebde weg.

Doch niet bij de slager, die alweer met een nieuw voorstel kwam: uithongeren! De schout die nu wel vond dat zijn stad genoeg voor aap had gestaan raadde de mensen aan maar op te breken en naar huis te gaan. “Uithongeren? Ik heb zelf trek gekregen!” Onder luid gejoel werd het plan van de schout verworpen en dat van de slager aangenomen. De schout, die moeilijk alleen naar huis kon gaan, bleef dus maar. De kleermaker, die zijn gereedschap had meegebracht, stelde voor om bij de brug een paar galgen te plaatsen en daarin als slotheer en Kees de knecht geklede poppen te hangen.

Dat vond iedereen een goed idee. Ook aan het hof had men de twee poppen herkend en Kees, die vond dat hij ten onrechte werd beschimpt, richtte een pijl op de kleermaker, schoot en raakte de kleermaker in zijn arm. Toen de mensen van IJsselstein de eerste gewonden aanschouwden, waren zij het soldaatje spelen gauw zat, en toen ook nog eens de vrouwen begonnen te klagen, werd het kamp opgebroken en vertrokken zij weer naar de stad.

’s Avonds thuis bij het vuur, wat tot bedaren gekomen, zagen ze wel in flink voor aap te hebben gestaan.

Wij werken samen met

Neem contact op

Wil je meer weten over de KOIJ, wil je wat aan ons kwijt, heb je vragen? Laat maar van je horen en wij nemen contact met je op.

Contactformulier

"*" geeft vereiste velden aan